Mensen in mijn omgeving – en zeker collega’s – zullen graag beamen dat ik heel goed ben in het imiteren van dood materiaal. Die vaardigheid kwam mij gisteren goed van pas.
Vorig jaar lag ik eens onderuit in een tuinstoel. Langzaam, in de namiddag, vielen mijn ogen dicht. Het geluid van mezen en kikkers in de tuin, een biertje. Ik zakte net weg in een plezierige roes toen er aan de haartjes op mijn scheenbeen werd getrokken. Een koolmees had opgemerkt dat hij van die grote zak aardappelen niks te vrezen had én dat er nestmateriaal op groeide.
Hieronder: er zijn nesten in de buurt. Binnenkort op naar de hengelsportzaak voor maden. Als ik mijn haar er in investeer wil ik wel zeker weten dat het een succes wordt.
Gisteren wilde ik eens kijken of dat gedrag vaker voorkomt. Even een broekspijp een stukje opgerold. Tuinstoel, ogen dicht. Ik luisterde naar de bruine kikkers die druk bezig waren in de vijver.
Veel sneller dan ik had verwacht hoorde ik het ratelen van de vleugels van een koolmees die aan kwam vliegen. Ik hoorde het tikken van de pootjes op de schutting, en vervolgens op de leuning van mijn stoel. Toen kriebelde er iets op mijn voet. En ja: toen werd er getrokken aan de haartjes op mijn scheenbeen en zelfs gepikt in mijn been. Kennelijk om die haartjes los te krijgen.
Dit alles nam ik fysiek en auditief waar. Maar ik zag het niet. Vogels zijn minder schuw wanneer je je ogen dicht houdt. Ik bleef liggen en voelde iets op mijn buik, mijn schouder, hoorde tikken op de rugleuning van mijn stoel en toen voelde ik vogelpootjes op mijn hoofd. En gerommel in mijn haar. Ik moest ondertussen alles wat ik geleerd heb over dood materiaal uit de kast halen om niet in de lach te schieten.
De mees ging er vandoor met een stel haren en ik kan nu zeggen dat mijn DNA deel uitmaakt van een vogelnest.